Het is 11 september 2001. George W. Bush is op bezoek bij een kleuterschool in Florida als adviseurs hem vertellen dat twee vliegtuigen in het World Trade Center in New York zijn gevlogen. Bush gaat vrolijk door met het meelezen van een Winnie the Pooh-achtig boekje. Even later komt de adviseur terug. ‘Mister President, the nation is under attack’. De president blijft rustig nog een paar minuten zitten.
Het zijn prachtige beelden uit de film Fahrenheit 9/11 van Michael Moore. De man die eerder al Bowling for Columbine maakte richt deze keer zijn pijlen nog nadrukkelijker op Bush. Zeg maar gerust: hij richt zijn raketten op Bush.
De regisseur heeft absoluut goud in handen. Met de beelden van de kleuterschool, met beelden van veiligheidsadviseur Condoleezza Rice en minister van Buitenlandse zaken Colin Powell, die in de zomer van 2001 doodleuk verklaren dat Irak niet over massavernietigingswapens beschikt. Het zijn argumenten die voor zichzelf spreken.
Jammer genoeg vindt Moore het nodig om er allerlei randzaken bij te halen. De banden tussen de familie Bush en de familie Bin Laden, het plotse vertrek van een hoop Saoedi-Arabiërs meteen na 11 september, noem maar op. Het zijn randzaken c.q. beschuldigingen die Moore een stuk minder goed kan onderbouwen dan zijn stelling dat de regering-Bush liegt over Irak. Dat de president een slappeling is, kniezend op een kleuterschool wat hij moet doen terwijl het land in de fik staat.
Die beschuldigingen worden nu deels ondergesneeuwd door de spierballenaanpak van Moore. Hij zoekt complottheorieën zoals linkse activisten dat wel vaker doen. Hij benadert congresleden met de vraag of hun zoon in Irak dient. Het is goedkoop, makkelijk en niet ter zake doend gebruik van televisiebeelden in plaats van goede argumenten om de massa te overtuigen. Wat dat betreft is Moore geen haar beter dan het regime dat hij bekritiseert.